Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [26]Ook verheugen zich de dennen over u, [en] de cederen van Libanon, [zeggende]: Sinds dat gij [27]daar nederligt, komt niemand tegen ons op, die ons [28]afhouwe. 26. Dit zijn de woorden van het volk tot den koning te Babel, gebruikende allegorische en poetische manieren van spreken, die vooreerst aldus kunnen genomen worden: Dat na de vestoring van het Babylonische rijk de bossen en bomen oorzaak zouden hebben om zich te verheugen, dewijl men ze voortaan zo niet afhouwen zou, tot allerlei timmer- en krijgsgereedschappen, gelijk placht te geschieden als dat rijk nog in zijn fleur was. Men kan ook door de dennen en cederen verstaan de koningen en prinsen, welke de koning te Babel had ten ondergebracht. 27. Of, slaapt, dat is dood zijn. 28. Of, uitroeie.